Financiële kaders

Financiële kaders

Hier vindt u de algemene uitgangspunten voor de Programmabegroting 2018-2021. Voor de verdere uitwerking van de begroting moet de raad de uitgangspunten vaststellen over het aantal inwoners, lonen, prijzen en rente.

Inwoners
Daar waar van toepassing hanteren wij de volgende aantallen inwoners:

Peildatum

Aantal inwoners

01-01-2018

34.700

01-01-2019

34.600

01-01-2020

34.500

01-01-2021

34.500

Loonontwikkeling
De laatste cao had een looptijd tot 1 mei 2017. Momenteel overleggen de werkgevers en de vakbonden over een nieuwe cao.
Wij verhogen de raming van de salariskosten volgens de cijfers in het CEP (Centraal Economisch Plan) 2017, zoals deze in maart 2017 gepubliceerd zijn. Het gaat hier dan om de “Beloning werknemers, overheidssector”. Hierop baseert het rijk doorgaans ook de cijfers in de meicirculaire.
Dit betekent dat de raming 2018 met 2,8% verhoogd wordt ten opzichte van 2017. Dit komt overeen met ongeveer € 330.000.

Mocht er tijdens het opstellen van de begroting tijdig meer duidelijkheid komen over de nieuwe cao, dan zullen wij dit percentage nog aanpassen.

Prijsontwikkeling
Bij de prijsontwikkeling maken we onderscheid tussen de lasten en de baten.

Lasten
Wij passen niet standaard een algemene inflatievergoeding toe op alle lasten in onze begroting. Per raming maken we bij het opstellen van de begroting een realistische inschatting van de kosten. Meerjarig houden we vanaf 2019 de nullijn aan. We houden dus geen rekening met eventuele toekomstige prijsontwikkelingen. Hiervoor hebben we gekozen omdat we dit aan onze batenkant ook zo doen (we ramen de algemene uitkering op basis van “constante prijzen”).

Baten
Voor de baten geldt hetzelfde als de lasten: we maken een realistische inschatting voor het begrotingsjaar (inclusief inflatievergoeding daar waar van toepassing) en de jaren daarna houden we constant.
Meerjarig indexeren we vanaf 2019 de ramingen van belastingopbrengsten dus niet, maar er wordt eventueel wel rekening gehouden met areaaluitbreiding.

Voor het inflatiepercentage (daar waar van toepassing) stellen wij voor om ook hier aansluiting te zoeken met de cijfers in het CEP 2017, zoals deze in maart 2017 gepubliceerd zijn. Het gaat hier dan om het “Binnenlands product marktprijzen”. Hierop baseert het rijk doorgaans ook de cijfers in de meicirculaire.
Dit betekent dat de raming 2018 met 1,4% verhoogd wordt ten opzichte van 2017.

Mocht er tijdens het opstellen van de begroting tijdig meer duidelijkheid komen over dit percentage, dan zullen wij dit nog aanpassen. Hiermee sluiten we aan bij de themabijeenkomst met de raad op 30 maart. In deze bijeenkomst heeft een meerderheid van de raadsleden aangegeven (bij stelling 2 "Wat doen we met de indexering van de tarieven?") dat de indexering niet door de raad bij de Kadernota definitief gekozen wordt, maar dat het college dit later nog mag aanpassen op basis van actuelere gegevens.

Belastingen, heffingen en leges
Hieronder is per belasting, heffing of leges aangegeven wat het uitgangspunt is voor de begroting 2018.

Reserve rekeningresultaten
In de jaren 2018 tot en met 2021 ramen we een jaarlijks gelijke bijdrage uit de reserve rekeningresultaten. Het geraamde saldo van deze reserve begin 2018 is € 2.489.375 (€ 3.117.000 -/- € 627.625). Hierbij zijn we ervan uitgegaan dat in 2017 daadwerkelijk € 627.625 aan de reserve onttrokken wordt.
Verdelen we het saldo over de vier komende begrotingsjaren, dan is de jaarlijkse bate € 622.340. Het verschil met de huidige begroting bedraagt ongeveer € 5.000 (nadelig). Omdat dit is een kleine mutatie is, hebben we deze niet meegenomen in deze Kadernota. We nemen deze mutatie mee bij het opstellen van de begroting 2018.
Dit onderwerp is in de themabijeenkomst van 30 maart aan de orde geweest bij stelling 3 "Wat doen we met de reserve rekeningresultaten?". We hebben niet gekozen voor een gefaseerde afbouw, omdat dat grote nadelige consequenties voor de begroting heeft.

Rente
Wij berekenen de bespaarde rente op basis van de voorschriften (notitie rente van de commissie BBV). Dit betekent dat de bespaarde rente gebaseerd wordt op de ramingen van de feitelijke rente in de begroting, en niet (meer) vooraf apart hoeft te worden vastgesteld.